Een stukje Afrika in Suriname ja

Deze Caribische reis begint langzaam op een heuse wereldreis te lijken. Naast een stukje Europa pikte ik ook nog een graantje Afrika mee.

De Marroncultuur in Suriname wordt ook wel best bewaarde stukje Afrika buiten Afrika genoemd. De Marrons, of boslandcreolen, zijn afstammelingen van gevluchte slaven. De term Marron komt van het Cubaanse cimarrón, dat loslopend vee betekent.

Tussen 1650 en 1830 brachten voornamelijk Nederlandse slavenhandelaren ruim een kwart miljoen Afrikanen naar Suriname om de koffie- en suikerplantages te bewerken. De plantages in Suriname stonden bekend om hun wrede regime en vele slaven probeerden dan ook te vluchten. Via de moerassen aan de achterzijde van de plantages trokken ze het oerwoud in. Hoewel een deel uit eigen beweging terugkeerde, omdat het harde en opgejaagde bestaan niet vol te houden was, ontstonden er in de loop der tijd Marrondorpen in het binnenland. De Marrons verzetten zich tegen de koloniale bewind en vielen regelmatig plantages aan. Hierbij werden zowel vrouwen, als schaarse producten als geweren, kogels, zaaigoed en voedsel geroofd. Tijdens deze aanvallen werden veel blanken gedood en gingen plantages geregeld in vlammen op. De Marrons werden dan ook  keihard bestreden door de koloniale overheid. Uiteindelijk wisten een aantal groepen Marrons, na een taaie strijd, al een eeuw vóór de officiële afschaffing van de slavernij hun vrijheid te verkrijgen door het afdwingen van vredesverklaringen. Andere groepen vluchtten naar Frans-Guyana of trokken verder het oerwoud in.

Er zijn zes verschillende stammen van Surinaamse Marrons:  Aukaners, Saramakaners, Paramakaners, Matawai, Aluku (Boni) en Kwinti. Aan het hoofd van elk van deze zes staat een gran-man. Hij is “staats”hoofd, geestelijk leider, het gezicht en de stem van zijn volk. Elke stam bestaat uit verschillende dorpen die elk worden vertegenwoordigd door de dopsoudste, de kapitein.

De Marrons maken heden te dage tien tot vijftien procent van de Surinaamse bevolking uit en hoewel velen wonen en werken in de stad is het leven in de dorpjes nog grotendeels gelijk aan dat van hun voorouders. De Marrons zijn vrijwel geheel zelfvoorzienend. Rondom de dorpjes liggen de kostgrondjes, die volgens het slash en burn systeem worden verbouwd met onder meer cassave en rijst. Bomen worden gebruikt voor het maken van korjalen (boomstamkano), manden, dakbedekking en het verkrijgen van bijvoorbeeld zout en olie.  En de rivier dient voor de afwas, de was, en het douchen. Maar ook moderne producten zijn inmiddels doorgedrongen tot ver in de bush. Zo hebben de meeste korjalen een buitenboordmotor, levert een drie uur durende jungtetocht het uitzicht op een gigantische zendmast op, voor mobiele telefonie en internet, en zie je in sommige huisjes een koelkast en flatscreen tv.

Het binnenland in!
Marrondorp
Cassave klaarmaken
De was
De afwas
Vis schoonmaken
Mijn hutgenootje de vogelspin!

Voor meer plaatjes van Suriname — het kleinste onafhankelijke land van Zuid-Amerika, het land van goud en bauxiet, plantages en oerwoud, Hindoestanen en Javanen, stadscreolen en boslandcreolen, Chinezen en inheemsen, roti en bami, Borgoe en Parbo, zangvogeltjes en vogelspinnen, Nederlands en Sranan Tongo, van ongelooflijk vriendelijke, opgewekte, gastvrije, grappige Surinamers, het land dat een tuintje in mijn hart heeft — kijk hier. Klik op een willekeurige foto voor een slideshow.

2 gedachten over “Een stukje Afrika in Suriname ja

Plaats een reactie